Verplicht stoppen bij stopteken?

Update
Sinds 2015 zijn een aantal gedragingen inzake stoppen overgeheveld naar de Wet OM afdoening. Volgens mij zijn er ook een paar bepalingen bij gekomen.

  • Als weggebruiker niet opvolgen van aanwijzingen gegeven door middel van verlichte transparant op personen-, bedrijfsauto of motorfiets van politie.
  • Als weggebruiker niet stoppen voor een stopteken; gegeven door middel van een rode lamp.
  • Als weggebruiker niet stoppen voor een stopteken; gegeven met een aan een politievoertuig aangebrachte verlichte transparant.

Er zijn vele bepalingen die allemaal iets zeggen over stoppen en stoptekens:

  • Algemene wet bestuursrecht (art. 5:19 lid 4)
  • Wegenverkeerswet 1994 (art. 160 lid 1)
    • Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (art. 83)
  • Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (Wet Mulder) (art. 34)
  • Wetboek van Strafrecht (art. 184 Sr)
  • Wetboek van Strafvordering (art. 96b, lid 2, sub a)
Gelet op deze vele artikelen, is het bijna niet te geloven dat een overvaller bij een wilde achtervolging niet verplicht is om te stoppen. Dit wordt uitgelegd door advocaat Peter Plasman in dit filmpje van PowNews.

Paul Enkelaar licht een tipje van de sluier op:

Negeren van een stopteken is dus niet altijd strafbaar
Normaal gesproken moet iemand aan een stopteken gevolg geven, maar .... alléén als dit wordt gegeven bij verkeersregeling óf als er sprake is van een te houden controle op allerlei bepalingen uit de verkeerswetgeving. Als iemand verdachte is moet je accepteren dat iemand het stopteken negeert. De achterliggende gedachte bij het stopteken is dus bepalend, want als het wordt gegeven ter staandehouding van een verdachte hoeft deze er in principe geen gevolg aan te geven. In alle andere gevallen wel.

www.politievakblad-blauw.nl:

Bij verdenking van het besturen zonder begeleider(spas), treedt u op als opsporingsambtenaar en kunt u van de bestuurder het rijbewijs ter inzage vorderen, 160 lid 1 WVW. De begeleiderspas wordt hier niet genoemd en kunt u niet ter inzage vorderen. U kunt de afgifte navragen bij de RDW. In het belang van de uitvoering van de politietaak, kunt u van de begeleider een id-bewijs ter inzage vorderen, 8a Politiewet. Het niet voldoen aan deze vorderingen is strafbaar gesteld in respectievelijk 177 WVW en 447e Sr.

Memorie van Toelichting (MvT) bij Awb p. 98.

Uit de bevoegdheid om inlichtingen (artikel 5:16 Awb) en inzage (artikel 5:17 Awb) te vorderen vloeit tevens de verplichting voort om desgevorderd te blijven staan. Een afzonderlijke bevoegdheid tot staandehouding is in de Awb-systematiek overbodig. Zoals wij reeds in de memorie van toelichting bij de derde tranche van de Awb hebben aangegeven, bestaat de medewerking op grond van artikel 5:20 in combinatie met artikel 5:16 uit het naar waarheid antwoorden (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, blz. 144).

[...]

Ook met betrekking tot de sanctionering van de medewerkingsplicht in het kader van het toezicht op de naleving van de verkeersvoorschriften stellen wij voor de bestaande regeling te handhaven. Artikel 34 [WAHV, toevoeging: R. Hak] stelt het niet medewerken thans strafbaar als overtreding. De berechting van deze overtreding is opgedragen aan de kantonrechter, hetgeen aansluit bij het systeem van de wet. Het schrappen van deze lex specialis ten faveure van artikel 184 Sr zou tot gevolg hebben dat niet-medewerken strafbaar wordt als misdrijf, zodat de kantonrechter niet langer bevoegd zou zijn. Dat is ongewenst.

Wel dient artikel 34 te worden gewijzigd in verband met het voorstel tot wijziging van artikel 3, nu de bevoegdheid van de toezichthouder om inlichtingen te vorderen voortaan in de Awb zal zijn geregeld.

De eerste alinea wordt bevestigd door het Gerechtshof Leeuwarden op 24 september 2003

Gerechtshof Leeuwarden 10 november 2008

Uit het door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal van 23 april 2007 blijkt dat de verbalisanten op 19 april 2007 hebben gezien dat een persoon (naar later bleek: de verdachte) op een bromfiets reed zonder de daartoe vereiste veiligheidshelm te dragen. De verbalisanten hebben daarop besloten om die persoon een stopteken te geven en de bromfiets te doen stilhouden, één en ander als bedoeld in artikel 5:19 lid 4 Awb, aldus de verbalisanten. Bedoeld stopteken is vervolgens gegeven door de verbalisant [verbalisant 1].

In artikel 60 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) is (onder meer) bepaald dat de bestuurder van (onder meer) een bromfiets een goed passende helm moet dragen. In artikel 92 lid 1 RVV 1990 is voorts bepaald dat overtreding van (onder meer) artikel 60 RVV 1990 een strafbaar feit is.

Blijkens artikel 2 van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) en de bij de Wahv behorende bijlage wordt ter zake van overtreding van artikel 60 RVV 1990 een bij de Wahv bepaalde administratieve sanctie opgelegd.

Ingevolge het bepaalde in artikel 3 Wahv en artikel 2 van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994 zijn (onder meer) de politie-ambtenaren als bedoeld in artikel 141 aanhef en onder b van het Wetboek van Strafvordering belast met het toezicht van de Wahv.

Aldus is de verbalisant [verbalisant 1] te beschouwen als toezichthouder in de zin van artikel 5:11 Awb en is deze verbalisant in beginsel bevoegd tot het doen van een bevel of vordering krachtens artikel 5:19 lid 4 Awb, te weten een stopteken.

In artikel 5:19 Awb is voor zover hier van belang het volgende bepaald:
1. Een toezichthouder is bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft.
2. Hij is bevoegd vervoermiddelen waarmee naar zijn redelijk oordeel zaken worden vervoerd met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft, op hun lading te onderzoeken.
3. Hij is bevoegd van de bestuurder van een vervoermiddel inzage te vorderen van de wettelijk voorgeschreven bescheiden met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft.
4. Hij is bevoegd met het oog op de uitoefening van deze (cursief door hof) bevoegdheden van de bestuurder van een voertuig (...) te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt (...).

Het hof ziet de bevoegdheid tot het geven van een stopteken ex artikel 5:19 lid 4 Awb als een geclausuleerde bevoegdheid, te weten als beperkt tot de gevallen die zijn genoemd in artikel 5:19 leden 1 t/m 3 Awb. Een onderzoek met betrekking tot de helmplicht van de bestuurder van een bromfiets ex artikel 60 RVV 1990 behoort naar het oordeel van het hof niet tot de in artikel 5:19 leden 1 t/m 3 Awb genoemde gevallen.

Tenslotte overweegt het hof dat ingevolge het bepaalde in artikel 1:6 Awb geen toezichthoudende bevoegdheden uit de Awb gebruikt mogen worden voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten (zoals overtreding van de helmplicht).

Gelet op het bovenstaande is er een bevel of vordering gegeven, terwijl de in de tenlastelegging opgenomen wettelijke grondslag daartoe, in deze zaak, niet gebezigd kan worden. Aldus dient ter zake van het impliciet primaire deel van de tenlastelegging partiële vrijspraak te volgen.

Samenloop strafrecht en bestuursrecht

Hoge Raad 21 november 2006

3.5.1. Vooropgesteld moet worden dat het bestaan van een redelijk vermoeden dat iemand zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit niet in de weg staat aan het uitoefenen van controlebevoegdheden door politieambtenaren, mits bij aanwending van die bevoegdheden tegenover een verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen (vgl. HR 26 april 1988, NJ 1989, 390; HR 13 mei 1997, NJ 1998, 481).

3.5.2. Het Hof heeft - niet onbegrijpelijk - geoordeeld dat de politie op grond van de Wegenverkeerswet bevoegd was om het stopteken te geven en de verdachte, als bestuurster van de auto, naar haar rijbewijs te vragen. In dat oordeel ligt besloten dat de betrokken politieambtenaren deze bevoegdheid - in ieder geval mede - hebben uitgeoefend om zich te vergewissen van de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet vastgestelde voorschriften als bedoeld in het vierde lid van art. 160 WVW 1994. Aan de rechtmatigheid van die uitoefening van deze controlebevoegdheid kan - naar uit hetgeen hiervoor onder 3.5.1 is vooropgesteld volgt - de enkele omstandigheid dat, zoals in de toelichting op het middel wordt gesteld, die bevoegdheid is aangewend naar aanleiding van informatie die zou kunnen wijzen op betrokkenheid van een of meer inzittenden van het voertuig bij enig strafbaar feit, niet afdoen. Ook indien deze stelling juist zou zijn, kan daaruit immers niet worden afgeleid dat de controlebevoegdheid uitsluitend is gebruikt voor een ander doel, te weten: voor het verrichten van opsporingshandelingen, dan waarvoor deze is verleend.

Gerechtshof Leeuwarden op 9 juli 2007

3.13. Het hof stelt voorop dat geen rechtsregel voor de verbalisanten er aan in de weg stond om de betrokkene bij diens staandehouding te fouilleren en diens auto te onderzoeken. De betrokkene heeft daartoe immers vrijwillig toestemming gegeven. Het hof merkt hierbij op dat indien de betrokkene geen toestemming zou hebben gegeven voor het onderzoeken van zijn auto, de verbalisanten op grond van artikel 5:19 Algemene wet bestuursrecht daartoe bevoegd zouden zijn geweest. Fouillering van de betrokkene zonder zijn toestemming zou echter niet mogelijk zijn geweest, nu daarvoor geen wettelijke basis is.

In een zaak waarbij samenloop bestond van de Opiumwet en de Wegenverkeerswet zag ook het Gerechtshof Den Bosch op 15 oktober 2010 geen probleem.

iv.
Uit de hierboven in (de tweede alinea van) de kolom “Het bewijs” weergegeven bewijsmiddelen volgt dat aan de bestuurder van het voertuig waarin verdachte zich bevond een stopteken is gegeven als bedoeld in artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 en dat nadat dat op de controleplaats was aangekomen, van de bestuurder is gevorderd dat hij zijn rijbewijs ter inzage zou afgeven. Alzo is de aan de evengenoemde wet ontleende controlebevoegdheid niet uitsluitend gebruikt voor een ander doel dan een verkeerscontrole (te weten: controle op de naleving van de bepalingen der Opiumwet). Van détournement de pouvoir was derhalve geen sprake.

Artikel 5:19 Awb:

  1. Een toezichthouder is bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft.
  2. Hij is bevoegd vervoermiddelen waarmee naar zijn redelijk oordeel zaken worden vervoerd met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft, op hun lading te onderzoeken.
  3. Hij is bevoegd van de bestuurder van een vervoermiddel inzage te vorderen van de wettelijk voorgeschreven bescheiden met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft.
  4. Hij is bevoegd met het oog op de uitoefening van deze bevoegdheden van de bestuurder van een voertuig of van de schipper van een vaartuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hem aangewezen plaats overbrengt.
  5. Bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie wordt bepaald op welke wijze de vordering tot stilhouden wordt gedaan.

De laatste zin verwijst naar de Regeling stilhoudingsvordering toezichthouders.

Artikel 160 Wegenverkeerswet 1994:

  1. Op de eerste vordering van de in artikel 159 bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat motorrijtuig te doen stilhouden alsmede de volgende bewijzen behoorlijk ter inzage af te geven:
    • [...] kentekenbewijs [...]
    • [...] rijbewijs [...]
    • [...]
  2. [...]

Dit artikel is alleen van toepassing op feiten die strafbaar zijn gesteld door de Wegenverkeerswet 1994 zelf.

Artikel 184 Wetboek van Strafrecht 1994:

1. Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, [...].

zakboekenpolitie.com (deeplink deed het niet meer)

Het opzettelijk niet voldoen aan een vordering op basis van art. 34 van de wet Mulder levert het misdrijf van art. 184 Sr en dus eendaadse samenloop met art. 34 wet Mulder op (art. 55 lid 1 Sr). De bijzondere strafbepaling (die van art. 34 wet Mulder) gaat niet voor (art. 55 lid 2 Sr). Er kan pv worden opgemaakt voor de overtreding van art. 34 wet Mulder én het misdrijf van art. 184 Sr. De opsp. ambt. omschrijft in zijn pv wat er feitelijk heeft plaatsgevonden en neemt een verklaring van de verdachte op waarbij de verdachte ook gehoord wordt over diens mogelijke ‘opzet’. Na inzending van het pv kiest de OvJ vervolgens voor welk feit hij een transactie aanbiedt of vervolgt. (Remmelink, aant. 12)

Hetzelfde geldt voor plaatselijke verordeningen en mogelijk ook voor art. 160 WVW. (Zie Harteveld en Krabbe (de WVW 1994, p. 297) en hof Den Haag 28-03-07, LJN BA3301(vorderen autosleutel na constateren en staande houden ter zake rijden zonder rijbewijs). Het hof Leeuwarden (22-09-08, VR 2009, 89) was om wetsystematische redenen van mening dat overtreding van art. 160 WVW niet kan worden vervolgd op grond van art. 184 Sr. Het wachten is op het oordeel van de HR. In de praktijk wordt overigens zelden vervolgd voor 184 Sr)

Artikel 83 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)

Weggebruikers zijn voorts verplicht te stoppen indien hen een stopteken wordt getoond dat bestaat uit een rode lamp dan wel uit een aan een voertuig van de politie of van weginspecteurs in dienst van Rijkswaterstaat aangebracht verlicht transparant, waarin de woorden "stop" of "stop politie" in rode letters tegen donkere achtergrond worden verlicht.

In artikel 92, lid 1 RVV is bepaald dat overtreding van o.a. art. 83 RVV een strafbaar feit is.