20-3-2012
Hof Arnhem – uitspraak

10. Ingevolge artikel 7:22 lid 2 BW ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas, indien herstel en vervanging onmogelijk waren of van Houhuijse niet gevergd konden worden, dan wel dat [geïntimeerde] niet (binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de koper) tot herstel of vervanging is overgegaan. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] dit niet gedaan. Aldus is hij in een verplichting als bedoeld in artikel 21 lid 3 BW tekortgeschoten. [geïntimeerde] heeft dit gemotiveerd bestreden. Het systeem van de regeling van de (consumenten)koop veronderstelt naar het oordeel van het hof dat voor de verkoper duidelijk wordt dat er sprake is van een gebrek. Daartoe moet de verkoper kennis hebben genomen van de staat van de motor. Vast staat dat [appellant] die mogelijkheid, nadat hij een knal in het motorblok had gehoord en de motor niet meer wilde starten, niet heeft geboden. Daarmee is niet vast komen te staan dat herstel en vervanging onmogelijk waren of van Houhuijse niet gevergd konden worden. Ingevolge artikel 7: 22 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is alsdan de in lid 1 sub a van deze bepaling bedoelde bevoegdheid tot ontbinding niet ontstaan. Derhalve komt de door [appellant] gevorderde ontbinding niet voor toewijzing in aanmerking en kunnen bijgevolg ook de overige vorderingen niet worden toegewezen. Dit betekent dat deze grieven falen.