23-11-2017
Centrale Raad van Beroep

4.4. In het al genoemde arrest van 26 januari 1990 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat in artikel 1638ii, eerste lid, van het BW (nu: artikel 7:641, eerste lid, van het BW) met ‘loon’ wordt bedoeld het gehele tussen werkgever en werknemer overeengekomen loon. Met verwijzing naar de wetsgeschiedenis bij de totstandkoming van dit artikel heeft de Hoge Raad hieraan toegevoegd dat dit artikel immers ten doel heeft de werknemer in staat te stellen om bij zijn nieuwe werkgever zoveel dagen verlof zonder behoud van loon op te nemen als waarover de uitkering in deze bepaling is berekend (MvT, Bijl. Hand. II 1962–1963, 7168, nr. 3, p. 7 l.k. bovenaan). De Hoge Raad gaat bij het vergoeden van vakantieaanspraken bij einde dienstverband dus uit van een ruim loonbegrip, waarbij een werknemer wordt gebracht in een situatie die vergelijkbaar is met de situatie tijdens gewerkte perioden. Dit betekent dat de uitkering vanwege niet genoten vakantie-uren en kortverzuim-uren bij einde dienstverband dient te worden berekend aan de hand van het normale tussen partijen overeengekomen loon.

4.5. Voor het hanteren van een beperkter loonbegrip bij de uitkering van deze uren bij einde dienstverband van een zieke werknemer zijn geen aanknopingspunten, ook niet in de meer recente wetsgeschiedenis van boek 7, titel 10, afdeling 3 “Vakantie en Verlof”, van het BW. In tegendeel, zoals de kantonrechter in de in 3.1 genoemde uitspraak van 7 maart 2014 met juistheid heeft overwogen, gaat de wetgever er blijkens de wetsgeschiedenis van uit dat een werkgever een zieke werknemer zijn vakantiedagen uitbetaalt tegen een loon van 100% (Kamerstukken II, 2010-2011, 32465, nr. 6, p.11). Voor het bij de berekening van de uitkering op grond van artikel 7:641, eerste lid, van het BW aansluiten bij het afgeleide uurloon van 70%, zoals gestipuleerd in artikel 7:629 van het BW, is dan ook geen grond.