1.
Hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, wordt, als schuldig aan smaad, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

22 augustus 2016
Rechtbank Limburg – uitspraak

De rechtbank stelt voorop dat voor de “telastlegging van een bepaald feit” in de zin van artikel 261 Sr is vereist dat het feit op een zodanige wijze door verdachte is tenlastegelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging aanwijst. Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake indien het in de tenlastelegging omschreven “feit” niet het gedrag van de betrokkene betreft maar een eigenschap die hem of haar wordt toegedicht en evenmin – zo het wel gaat om het gedrag van die persoon – indien dat gedrag slechts in algemene termen wordt geduid en derhalve niet wordt toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging.

In de tenlastelegging worden feitelijke omschrijvingen gegeven van de “bepaalde feiten” waarvan de verdachte mr. [slachtoffer] (officier van justitie) en/of het Openbaar Ministerie zou hebben beschuldigd. Zo zou de verdachte – volgens de tenlastelegging – aan (een) krantenjournalist(en) ten behoeve van publicatie onder meer de navolgende woorden hebben medegedeeld:

  • “Deze vrouw heeft de uitstraling van Irma Grese en/althans van een kampbeul” en/of
  • “Maar achter die vergelijking met Grese sta ik nog steeds. Als Paul Verhoeven een film over Auschwitz gaat maken, kan hij haar (mr. [slachtoffer] ) casten als Irma Grese en/althans als kampbeul. Die hele uitstraling van [slachtoffer] – kil, nors, hard, vilein – deed me denken aan Grese die ik onlangs in een documentaire op Netflix zag.”

De rechtbank is van oordeel dat deze beweerdelijke uitlatingen van verdachte niet kunnen worden aangemerkt als “de telastlegging van een bepaald feit” in de zin van artikel 261 Sr, omdat de uitlatingen geen beschuldiging van een of meer concrete gedragingen inhouden. De rechtbank zal de dagvaarding ten aanzien van dit gedeelte van de tenlastelegging daarom nietig verklaren.

Deze partiële nietigheid heeft geen betrekking op de beweerdelijk door verdachte gedane uitlating zoals geformuleerd onder het tweede gedachtestreepje (“Er zijn vreselijke dingen gebeurd in die kampen, maar de ellende die zij heeft veroorzaakt, gaat nog 27 keer verder”). Immers hierin wordt een concrete gedraging van de beschuldigde beschreven.