3:91 lid 1 BW

Heeft een overeenkomst de strekking dat de een zich de eigendom van een zaak die in de macht van de ander wordt gebracht, voorbehoudt totdat een door de ander verschuldigde prestatie is voldaan, dan wordt hij vermoed zich te verbinden tot overdracht van de zaak aan de ander onder opschortende voorwaarde van voldoening van die prestatie.

Aflevering biedt geen bezitsverschaffing ex 3:90 bW, maar slechts machtsverschaffing. Zie ook 7:9 BW lid 2: aflevering is bezitsverschaffing. lid 3 “in geval van eigendomsvoorbehoud is aflevering machtsverschaffing.”

Koper blijft houder. Vervulling betalingsvoorwaarde betekent omzetting van rechtswege van houderschap naar bezit+eigendom. Inwerkingtreding voorwaarde heeft geen terugwerkende kracht (3:38 lid 2)

Hof

eigendom is het meest omvattende recht dat men op een zaak kan hebben, en omdat maar één recht het meest omvattende kan zijn, bestaat er bij eigendomsvoorbehoud maar één eigendomsrecht. Dat recht behoort aan de verkoper onder eigendomsvoorbehoud toe totdat de koper de schulden volledig heeft voldaan waarvoor het voorbehoud is bedongen; de koper heeft tot dat moment slechts de verwachting om van rechtswege eigenaar te worden (zonder nadere leveringshandelingen). Tot dat moment is daarom bij de koper slechts sprake van een toekomstige zaak, zodat een eventuele verpandingshandeling die de koper bij voorbaat verricht op grond van artikel 35 lid 2 Fw niet tot bezwaring leidt als de koper failliet verklaard wordt voordat de zaak zijn eigendom wordt.

Hoge Raad

4.2.3 Het aldus door de wetgever beoogde systeem brengt mee dat de verkrijger onder eigendomsvoorbehoud als bedoeld in art. 3:92 lid 1 BW uit hoofde van de voltooide levering een positie verkrijgt waarin de uitgroei tot een onvoorwaardelijk eigendomsrecht uitsluitend nog afhankelijk is van de vervulling van de opschortende voorwaarde, welke wordt bewerkstelligd door voldoening van de (restant)prestatie. Zolang de voorwaarde niet is vervuld, zijn zowel de vervreemder als de verkrijger voorwaardelijk eigenaar, de vervreemder onder ontbindende voorwaarde en de verkrijger onder opschortende voorwaarde, en is hun beider beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van de desbetreffende zaken dienovereenkomstig beperkt. De verkrijger onder eigendomsvoorbehoud kan zijn voorwaardelijk eigendomsrecht dan ook slechts onder diezelfde voorwaarde vervreemden of bezwaren (art. 3:84 lid 4 BW), op de wijze voorzien voor de levering, respectievelijk bezwaring, van de zaken zelf. Wordt een pandrecht – overeenkomstig het bepaalde in art. 3:236 lid 1 of art. 3:237 lid 1 BW – op het voorwaardelijk eigendomsrecht gevestigd, dan ontstaat met voltooiing van de vestigingshandeling een onvoorwaardelijk pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht.