25-11-2014
Gerechthof Amsterdam – uitspraak

3.8.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat Randstad uit de omstandigheid dat bedragen van de rekening van [appellante] op haar rekening zijn overgeschreven ter hoogte van haar vordering op [bedrijf] en onder vermelding van het bedrijfsnummer en het factuurnummer die werden genoemd op de op die vordering betrekking hebbende factuur, heeft mogen afleiden dat [appellante] de vordering van [bedrijf] heeft willen voldoen. Betaling van een schuld door een derde is niet uitzonderlijk. Concrete door Randstad op te merken aanwijzingen voor onregelmatigheden waren er niet. Als zodanig kan niet gelden de enkele omstandigheid dat betaling door een derde werd gedaan en evenmin dat de betaling in tranches is gedaan. Het hof onderschrijft voorts het oordeel van de rechtbank dat op Randstad in dit geval geen verdere onderzoeksplicht rustte. Randstad kon volstaan met te constateren dat hier sprake was van betaling door een derde die kennelijk beschikte over de te betalen factuur en die om haar moverende redenen betaling van die factuur op zich had genomen. Zij heeft zich niet hoeven te verdiepen in de achterliggende motieven voor deze betaling. Een andere opvatting zou te zeer indruisen tegen de eisen van het rechtsverkeer. Dit betekent dat ook het hof van oordeel is dat Randstad erop heeft mogen vertrouwen dat [appellante] beoogde de schuld van [bedrijf] te voldoen.