Cartoonist R.L. Oppenheimer maakte onderstaande cartoon over advocaat Theo Hiddema, welke werd verspreid in het gratis Maastrichtse huis-aan-huisblad De Ster.


(Deze afbeelding is geëmbed)

De advocaat vond het niet kunnen dat hij als louche werd bestempeld en spande een kort-geding aan. De rechtbank oordeelde dat de cartoonist een rectificerende tekst moest plaatsen in het huis-aan-huisblad. Hier was de cartoonist het niet mee eens en ging in beroep. Het hof oordeelde dat de cartoon tóch door de beugel kon.

Hieronder de relevante passages uit beide uitspraken.

14 juli 2015
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch – uitspraaknu.nl

Het hof wijst op de context van de afbeelding en op het feit dat het gaat om de mening van de tekenaar. Verder oordeelt het hof dat publieke personen zich meer moeten laten welgevallen (‘Hoge bomen vangen veel wind’)

3.12. Gelet op de stellingen van partijen en onder verwijzing naar 3.8.1. en 3.8.2., acht het hof met name de volgende omstandigheden relevant:

  • de aard, context en strekking van de cartoon (3.13.1.)
  • de vraag of de aanduiding ‘louche advocaat’ een feitelijke bewering is of een waardeoordeel (3.13.1.)
  • de ernst van de gebruikte bewoordingen (3.13.2.)
  • de verhouding van de cartoon tot het beschikbare feitenmateriaal (3.13.3.)
  • de vraag of [geïntimeerde] een publiek figuur is en/of op welk terrein en op welke wijze hij zelf de publiciteit zoekt (3.13.4.)
  • de ernst van de te verwachten gevolgen van de publicatie (3.13.5.)
  • het herhaalde karakter (3.13.6.).

3.13.1. Zoals al vermeld is de cartoon een satirische uiting van [appellant]. Aangenomen kan worden, dat de lezers van De Ster zich dit hebben gerealiseerd en deze uiting met een korreltje zout hebben genomen. Het opschrift (‘Aangifte tegen louche advocaat om boek’) dient naar het voorlopige oordeel van het hof niet (grammaticaal) te worden gelezen als een zuiver feitelijke bewering. Het is een schets (in trefwoorden) van de in 3.1. onder c) en d) en in 3.11. vermelde context van de cartoon, waarbij [appellant] een spottend waardeoordeel geeft over [geïntimeerde] als bekende advocaat uit [vestigingsplaats]. Nu de cartoon kort na het verschijnen van het boek en de daarmee verband houdende artikelen in de media is gepubliceerd, is deze context naar het oordeel van het hof voldoende kenbaar geweest voor de lezers van De Ster.

Het hof is voorts van oordeel dat het opschrift gelezen dient te worden als inleiding op de strekking (“clou”) van de cartoon, uitgedrukt in de tekening in combinatie met de tekstballon. Deze strekking houdt in dat – naar de mening van [appellant] – [geïntimeerde] er als advocaat kennelijk geen moeite mee heeft dat er aangifte tegen hem is gedaan, zolang het publiek maar niet denkt dat hij homo is. Naar het oordeel van het hof is, gelet op het bovenstaande, voldoende kenbaar geweest voor de lezers van De Ster: (i) dat het hier uitsluitend gaat om de mening van [appellant] en (ii) dat die mening de genoemde strekking heeft.

Voor zover [appellant] heeft bedoeld hiermee een misstand aan de kaak te stellen (de door hem beschreven ‘glamouradvocaat’), acht het hof dit minder duidelijk kenbaar. Echter, de vraag of er al dan niet een misstand aan de kaak wordt gesteld dient in een zaak als deze wel in de afweging te worden betrokken maar is géén zelfstandig vereiste zoals door [geïntimeerde] gesteld (3.9.).

3.13.2 Tussen partijen staat vast dat de betekenis van het woord louche is: ‘onguur, verdacht’. Louche heeft dus weliswaar een negatieve betekenis maar het is bijvoorbeeld geen strafrechtelijk begrip. In het licht van de overwegingen in 3.13.1. (aard, context en strekking van de cartoon) en verderop in 3.13.4 ([geïntimeerde] als publieke persoon), gaat het hier naar het oordeel van het hof niet om een onnodig grievende aanduiding.

3.13.3. Ten aanzien van de omstandigheid van het beschikbare feitenmateriaal overweegt het hof als volgt. Zoals al vermeld, betreft de aanduiding ‘louche advocaat’ het spottende waardeoordeel van [appellant]. Tegen de hierboven geschetste achtergrond van de over en weer door [geïntimeerde] en [privé detective] gedane uitlatingen en beschuldigingen, is er naar het oordeel van het hof in redelijkheid een voldoende verband tussen dit spottende waardeoordeel van [appellant] en het beschikbare feitenmateriaal.

Voor alle duidelijkheid overweegt het hof, dat dit niet betekent dat het hof van oordeel is dat [geïntimeerde] een louche advocaat is.

3.13.4. [geïntimeerde] dient zich meer te laten welgevallen dan de gemiddelde persoon, aangezien hij een persoon is die ook zelf de publiciteit zoekt en wel in die mate dat hij inmiddels als publiek persoon aangemerkt kan worden. Daarbij schuwt hij ferme bewoordingen niet.

Zo heeft hij publiekelijk grenzen overschreden en is hij civielrechtelijk veroordeeld toen hij een derde (c.q. voormalig cliënt) heeft aangeduid als ‘addergebroed’.

Ook heeft hij zich na publicatie van de cartoon in weinig subtiele bewoordingen uitgelaten over [appellant]. In een publicatie op de website van L1 (prod. 12 bij pleitnota van [appellant] in eerste aanleg) is vermeld dat [geïntimeerde] [appellant] heeft aangeduid als ‘prutser, een rat die tekeningen maakt voor dat gedrukt vodje voor simpele types’.

[geïntimeerde] heeft daarnaast publiekelijk aan ‘mensen die een beetje leuk wonen’ geadviseerd een pistool te kopen, om zich te wapenen tegen overvallers (prod. 5 en 9 bij pleitnota van [appellant] in eerste aanleg).

3.13.5. [geïntimeerde] heeft slechts in algemene bewoordingen gesteld dat de aanduiding louche advocaat ernstige gevolgen heeft voor zijn beroepsuitoefening. Hij heeft dit onvoldoende onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden. Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft hij weliswaar nog aangevoerd dat hij over genoemde aanduiding vragen krijgt van mensen maar eventuele verdere gevolgen heeft hij niet toegelicht.

3.13.6. Tussen partijen is niet in geschil, dat [appellant] [geïntimeerde] ook al in 2012 in cartoons heeft aangeduid als ‘louche’. De eventuele onrechtmatigheid van die eerdere uitingen ligt in dit geding niet ter beoordeling voor en bovendien heeft [geïntimeerde] hierover ook onvoldoende aangevoerd. Vaststaat wel dat het in 2012 ging om een andere, op dat moment actuele context. De onderhavige uiting uit oktober 2014 heeft betrekking op de actualiteit van het verschijnen van het boek over [geïntimeerde] en de publiciteit daaromheen. In zoverre is er dan ook geen sprake van ‘hetzelfde grapje’, zoals door [geïntimeerde] in hoger beroep bepleit. Gelet hierop acht het hof het herhaalde karakter van de uiting niet een omstandigheid die enig relevant gewicht in de schaal legt ten nadele van [appellant].

3.14. Al bovenstaande omstandigheden afwegend, komt het hof tot het oordeel dat de vrijheid van meningsuiting van [appellant] het zwaarste weegt en dat [appellant] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde]. Derhalve is er geen plaats voor de door [geïntimeerde] gevorderde rectificatie.

31 oktober 2014
Rechtbank Limburg – uitspraak