Hieronder:
Rechtbank Gelderland 19-3-2015
Hof Arnhem-Leeuwarden 12-6-2016


19 maart 2015
Rechtbank Gelderland – uitspraak

11. De rechtbank zal eerst het meest vergaande standpunt van verweerder behandelen, te weten dat het gebruik maken van een “overgenomen” parkeerkaartje niet kan worden aangemerkt als de voldoening van verschuldigde parkeerbelasting. De rechtbank overweegt dat uit artikel 2, letter b, van de Verordening (overeenkomstig artikel 225, lid 1, letter a van de Gemeentewet) volgt dat de belasting wordt geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze en dat uit artikel 3 van de Verordening volgt dat de belasting wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd. Hieruit volgt dat elk parkeren van een voertuig moet worden aangemerkt als een afzonderlijk belastbaar feit. Dit belastbaar feit heeft zich dus zowel voorgedaan ten aanzien van de eerste parkeerder toen deze zijn voertuig parkeerde, als ten aanzien van eiseres toen deze daarna haar eigen voertuig parkeerde. Voor beide belastbare feiten is afzonderlijk parkeerbelasting verschuldigd.

Het gaat dus om afzonderlijk belastbare feiten, waarvoor afzonderlijk belasting is verschuldigd. Prima, dit alles zegt echter niks over het kunnen voldoen van de eigen verschuldigde belasting (t.a.v. het eigen belastbare feit) middels een kaartje van een ander.

De omstandigheid dat in de Verordening geen mogelijkheid is geboden restitutie te krijgen voor het gedeelte van de tijd waarin geen gebruik gemaakt wordt van een parkeerplaats waarvoor bij aanvang van het parkeren de te parkeren tijd te ruim is geschat en parkeerbelasting is voldaan, doet hier niet aan af. Deze keuze van de gemeentelijke wetgever raakt slechts de positie van de eerste parkeerder die de door hem verschuldigde belasting heeft voldaan, maar niet die van een andere parkeerder zoals eiseres. Dit leidt naar het oordeel van de rechtbank ook niet tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing.

De eerste parkeerder wil geen restitutie, zij wil haar restant voorgeschoten parkeerbelasting doorgeven aan de tweede parkeerder.

12. De conclusie luidt dat eiseres voor het parkeren van haar voertuig belasting was verschuldigd […]

Klopt.

[…] en dat verweerder ter zake terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd omdat eiseres de verschuldigde belasting niet heeft voldaan.

Deze conclusie volgt geenszins noodzakelijkwijs uit rechtsoverweging 11. Er kan prima beredeneerd worden dat eiseres wel de verschuldigde belasting heeft voldaan, namelijk middels het restant op het kaartje van de eerste parkeerder.


12 april 2016
Hof Arnhem-Leeuwarden – uitspraak

4.11 Tussen partijen is niet in geschil dat ter zake van het parkeren van de auto, gezien het tijdstip en de plaats van het parkeren, parkeerbelasting was verschuldigd. Dan dient bij de aanvang van het parkeren de parkeerbelasting te worden voldaan. Belanghebbende noch iemand anders heeft ter zake van het parkeren van de auto parkeerbelasting voldaan. Anders dan belanghebbende betoogt is het overnemen van een parkeerkaartje van een derde niet een handeling waarmee uitvoering wordt gegeven aan “het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of parkeerautomaat” zoals bedoeld in artikel 234, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet. Uit de omstandigheid dat een ander parkeerbelasting heeft voldaan voor het parkeren van een ander voertuig, vloeit niet voort dat ter zake van het parkeren van de auto geen parkeerbelasting hoeft te worden voldaan.

Deze uitspraak is beter gemotiveerd en geeft eindelijk een sterk argument. Men moet bij aanvang van het parkeren de parkmeter in werking stellen. Bij het overnemen van een kaartje doet men dat niet.

4.12 Belanghebbende legt met haar stelling dat voor een bepaalde parkeertijd parkeerbelasting is voldaan, naar het oordeel van het Hof ten onrechte een verband tussen het belastbare feit en de hoogte van de parkeerbelasting. Het parkeren van een voertuig (voor de definitie verwijst het Hof naar 4.2 van deze uitspraak) is kort gezegd het belastbare feit voor de parkeerbelasting. Dit belastbare feit staat los van de hoogte van de parkeerbelasting die mede afhankelijk kan zijn van de parkeertijd. De belastingplichtige dient bij aanvang van het parkeren voor de (door hem geschatte) duur van het doen of laten staan van dat voertuig de parkeerbelasting te voldoen; dat belastingplichtigen voor andere voertuigen reeds belasting hebben voldaan, doet daar niet aan af. De omstandigheid dat ook andere personen ten onrechte het door belanghebbende bepleite verband leggen, zoals belanghebbende onweersproken heeft gesteld, verplicht de gemeente Nijmegen niet parkeerders actief erop te wijzen, dat met het doorgeven van een parkeerkaartje de parkeerbelasting niet is voldaan.

In deze overweging staat m.i. geen enkel argument tegen het kunnen doorgeven van een kaartje.