Hoofdregel

Voor overdracht van eigendom gelden in beginsel 3 voorwaarden:

  1. geldige titel. (bijvoorbeeld een koopovereenkomst)
  2. levering. (bijvoorbeeld het verschaffen van het bezit van de zaak)
  3. beschikkingsbevoegdheid. (de overdrager moet kort gezegd eigenaar zijn)

Zie hiervoor artikel 3:84 BW.

Wanneer het enkel schort aan de beschikkingsbevoegdheid, kent de wet een uitzondering:

Uitzondering

Op het vereiste van beschikkingsbevoegdheid bij de vervreemder kent de wet een uitzondering. Ondanks de onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht van een roerende zaak toch geldig, indien de overdracht anders dan ‘om niet’ (‘om niet’ betekent ‘voor niks’) plaatsvond en de verkrijger te goeder trouw is (artikel 3:86 BW). Te goeder trouw is de verkrijger die niet aan de bevoegdheid van de vervreemder twijfelde, en daaraan ook niet hóefde te twijfelen (artikel 3:11 BW).

Voorbeeld: A leent een boek uit aan B. B verkoopt dat boek voor een marktconforme prijs aan C. Indien zich verder geen omstandigheden voordoen waardoor C achterdochtig moet zijn, is C eigenaar geworden.

Is het boek echter gestolen van A, dan ligt het anders:

Uitzondering op de uitzondering

Bovengenoemde uitzondering geldt niet voor de eigenaar die zijn goed door diefstal is verloren. Deze kan zijn eigendom gedurende drie jaar na de diefstal als zijn eigendom terugvorderen (artikel 3:86, lid 3 BW). Dit wordt ook wel revindicatie genoemd. De wetgever heeft met deze bepaling misdaadbestrijding op het oog gehad. Gek genoeg geldt dit recht alléén bij diefstal (zie bijvoorbeeld deze uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31/07/2013).

Uitzondering op de uitzondering op de uitzondering

De revindicatie heeft de bestolen eigenaar echter weer niet als de zaak door een consument van een winkelier werd verkregen die soortgelijke zaken vanuit een bedrijfsruimte verhandelt. (Een marktkoopman of veilinghouder geldt niet als winkelier).

Kortom: verkoopt de juwelier/goudsmid de zaak door aan een consument, die te goeder trouw is (en dat zal meestal zo zijn), dan wordt de consument rechthebbende en kan de consument een revindicatie door de oorspronkelijke rechthebbende afweren met een beroep op de derdenbescherming van artikel 3:86, lid 1 juncto artikel 3:86, lid 3, sub a BW.

26 mei 2010
Rechtbank Leeuwarden – uitspraak
6.2. De rechtbank overweegt dat revindicatie door Aegon van de gestolen auto onder [B] in het onderhavige geval niet mogelijk is in verband met het bepaalde in artikel 3:86 lid 3 sub a BW, nu [B] een natuurlijk persoon/consument is, die de auto heeft gekocht bij een professioneel autobedrijf – [X] – waar men geen gestolen auto’s hoeft te verwachten. Uit de Parlementaire Geschiedenis bij artikel 3:86 lid 3 BW volgt dat in een geval waarin revindicatie van de auto onder de consument is uitgesloten, de bestolene de autohandelaar eventueel kan aanspreken uit hoofde van onrechtmatige daad of ongerechtvaardigde verrijking (zie de nota II Invoeringswet en de toelichting bij de Nota van Wijziging 3 Invoeringswet, Parlementaire Geschiedenis, blz. 1226).