Vanuit Europa geldt richtlijn 93/13 inzake oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Deze richtlijn geldt voor overeenkomsten tussen consumenten en verkopers. Onder ‘consument’ wordt verstaan; een natuurlijk persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn (eventuele) bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen. Onder ‘verkoper’ wordt verstaan; een natuurlijk of rechtspersoon die handelt in het kader van zijn publiekrechtelijke of privaatrechtelijke beroepsactiviteit.

Het Hof van Justitie EU heeft een interessante uitspraak gedaan inzake deze richtlijn.

62 Volgens vaste rechtspraak dient de nationale rechter oneerlijke bedingen krachtens artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 buiten toepassing te laten opdat zij geen dwingende gevolgen hebben voor de consument, tenzij de consument zich daartegen verzet (zie in die zin arrest van 3 maart 2020, Gómez del Moral Guasch, C‑125/18, EU:C:2020:138, punt 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De overeenkomst moet in beginsel echter voortbestaan zonder andere wijzigingen dan die welke het gevolg zijn van de schrapping van de oneerlijke bedingen voor zover volgens de regels van nationaal recht dat voortbestaan van de overeenkomst rechtens mogelijk is (zie in die zin arrest van 5 juni 2019, GT, C‑38/17, EU:C:2019:461, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

63 Wanneer de nationale rechter vaststelt dat een oneerlijk beding in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument nietig is, mag deze rechter die overeenkomst derhalve niet aanvullen door de inhoud van dat beding te herzien (zie in die zin arrest van 3 maart 2020, Gómez del Moral Guasch, C‑125/18, EU:C:2020:138, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

64 Het Hof heeft immers geoordeeld dat indien de nationale rechter bevoegd zou zijn om de inhoud van oneerlijke bedingen te herzien, de verwezenlijking van het langetermijndoel van artikel 7 van richtlijn 93/13 in gevaar zou kunnen komen. Die bevoegdheid zou ertoe bijdragen dat de afschrikkende werking die voor verkopers uitgaat van het feit dat deze oneerlijke bedingen zonder meer buiten toepassing worden gelaten ten aanzien van de consument, teniet wordt gedaan doordat verkopers nog steeds geneigd zouden zijn om die bedingen te gebruiken in de wetenschap dat, ook al mochten deze ongeldig worden verklaard, de overeenkomst niettemin voor zover noodzakelijk door de nationale rechter zou kunnen worden aangevuld en hun belang dus gediend zou zijn (arresten van 14 juni 2012, Banco Español de Crédito, C‑618/10, EU:C:2012:349, punt 69; 30 april 2014, Kásler en Káslerné Rábai, C‑26/13, EU:C:2014:282, punt 79; 26 maart 2019, Abanca Corporación Bancaria en Bankia, C‑70/17 en C‑179/17, EU:C:2019:250, punt 54, en 3 maart 2020, Gómez del Moral Guasch, C‑125/18, EU:C:2020:138, punt 60).

In een uitspraak van 23-03-2021 heeft de rechtbank Amsterdam voornoemde uitspraak aangehaald. In die zaak had een vrouw een overeenkomst gesloten om een zaal te huren in een zalencentrum, en een aanbetaling te doen. Omdat haar oma overleedt heeft ze de overeenkomst opgezegd/geannuleerd. In de algemene voorwaarden van het zalencentrum was een annuleringsbeding opgenomen:

7.2 indien opdrachtgever een reservering annuleert is hij gehouden conform onderstaande regeling een bepaald percentage van de overeengekomen reserveringsprijs (inclusief BTW) als annuleringskosten te betalen:
– bij annulering tot 9 maanden voor aanvang van de zaalhuur 25%;
– bij annulering tot 6 maanden voor aanvang van de zaalhuur 45%;
– bij annulering tot 3 maanden voor aanvang van de zaalhuur 75%;
– bij annulering tot 1 maand voor aanvang van de zaalhuur 90%.
– bij latere annulering en bij een zonder annulering niet gebruik maken van de zaalhuur 100%.

Even een uitstapje naar de wet. In de wet staat dat een opdrachtgever altijd de opdracht kan opzeggen. Een consument-opdrachtgever is geen schadevergoeding verschuldigd. Van deze 2 regels kan niet te nadele van consumenten worden afgeweken. Verder staat in de wet dat de opdrachtgever bij opzegging slechts onkosten verschuldigd is, indien dit niet in het loon van opdrachtnemer is begrepen. Een opdrachtnemer heeft bij beëindiging recht op een redelijk loon.

Volgens de algemene voorwaarden van het zalencentrum zou de vrouw 75% van de zaalhuur verschuldigd zijn. Dat vond de rechter in strijd met de wettelijke bepalingen over loon en onkosten voor opdrachtnemers. Ook wordt het beding onredelijk bezwarend geacht, want mag slechts strekken tot een redelijke vergoeding van nadeel (6:237 sub i BW). Tot slot wordt het beding als oneerlijk aangemerkt. De rechter vernietigd het beding en het zalencentrum kan daar dus geen beroep op doen jegens de vrouw.

Normaliter zou het zalencentrum nu aanspraak kunnen maken op de wet (zie hierboven over onkosten en loon). Zo zouden bedrijven dus in hun algemene voorwaarden straffeloos meer kunnen eisen dan waar zij recht op hebben. Wegens de uitspraak van het Europese Hof van 23-01-2021, komt de rechter daar echter niet aan toe!

Op deze manier wordt voorkomen dat bedrijven in hun algemene voorwaarden meer kunnen eisen dan waar zij recht op hebben, en wanneer zij daarop betrapt worden, alsnog een redelijke vergoeding of loon volgens de wet kunnen vorderen.