2 februari 2016
Hof Den Haag

5.
Met betrekking tot de aansprakelijkheid van appellant voor de aan de motor ten gevolge van het ongeval ontstane schade, overweegt het hof — waar nodig met ambtshalve aanvulling van rechtsgronden — als volgt. De afspraak tussen Bos Culemborg en appellant dat appellant de betreffende motor enige tijd mocht meenemen voor het maken van een proefrit, waarbij het hof in aanmerking neemt dat niet gesteld of gebleken is dat tussen partijen reeds een (voorwaardelijke) koopovereenkomst was gesloten als bedoeld in artikel 7:45 BW (koop op proef), moet naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als een overeenkomst van bruikleen als bedoeld in artikel 7A:1777 BW. Dat appellant het proefritformulier niet heeft ingevuld en ondertekend, doet aan het bestaan van deze (mondelinge) overeenkomst niet af. Appellant had als bruiklener de verplichting om de nodige voorzichtigheid ten aanzien van de geleende motor te betrachten en om voor het behoud daarvan te zorgen, en voorts om de motor na de proefrit in goede staat aan Bos Culemborg terug te geven. Aangezien appellant als gevolg van het ongeval niet aan deze laatste verplichting heeft voldaan, is hij daarmee tekort geschoten in zijn verplichtingen jegens Bos Culemborg. Appellant is aansprakelijk voor de als gevolg daarvan door Bos Culemborg geleden schade, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend en er dus sprake is van overmacht.

Het Hof nam verder aan dat de motorrijder onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van overmacht. Ook is niet komen vast te staan dat de dealer op enig moment heeft gesproken over een verzekering, dus ook het beroep van de motorrijder dat hij erop mocht vertrouwen dat er een casco-verzekering zou zijn wordt verworpen.