26-4-2018
Rechtbank Den Haag – uitspraak

Ten aanzien van het beroep gericht tegen de beslissing op bezwaar voorzover dit betrekking heeft op het door eiser ingediende verzoek om schadevergoeding.

9. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder terecht heeft geoordeeld dat de schadevergoeding niet via de bestuurlijke weg bij een bestuursorgaan of bij de bestuursrechter verzocht kon worden.

Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.

Nu eiser een schadevergoeding ter hoogte van € 2.700,- verzoekt is ingevolge artikel 8:89 tweede lid van de Awb de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd hiervan kennis te nemen. Het besluit behoort immers in hoger beroep tot de competentie van de Afdeling of het College van beroep voor het bedrijfsleven, en de schadevordering bedraagt minder dan € 25.000,-.

9.1.
Zoals hiervoor overwogen strekt in deze zaak het verzet van artikel 40 Wbp zich niet uit over de verstrekking van inkomensgegevens die voor het indienen van het verzet heeft plaatsgevonden. Met de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2016 staat echter vast dat die verstrekking ook in de onderhavige zaak is geschied in strijd met het in artikel 67, eerste lid van de Awr neergelegde verbod voor de Belastingdienst om gegevens die de Belastingdienst bij zijn taakuitoefening heeft verkregen aan derden te verstrekken. Nu het bestuursrecht via de weg van het verzet hiervoor geen adequaat rechtsmiddel biedt, stelt de rechtbank zelf de onrechtmatigheid van de gegevensverstrekking vast onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2016. Anders dan verweerder heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat die onrechtmatigheid niet eerst is ontstaan door de uitspraak, dus per 3 februari 2016, maar heeft bestaan in de periode van 16 maart 2013 tot 1 april 2016, omdat de Afdeling heeft vastgesteld dat in die periode geen wettelijke verplichting voor de Belastingdienst bestond om de inkomensverklaringen aan de verhuurder te verstrekken en na 1 april 2016 door de wetswijziging wel. Gelet op deze onrechtmatigheid is het beroep, gericht tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding, gegrond.

9.2.
Ten aanzien van de omvang van de schade oordeelt de rechtbank als volgt.

Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling; bijvoorbeeld de uitspraak van 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1367) blijkt dat in het kader van het bestuursrecht voor de beantwoording van de vraag of een partij schade lijdt en in welke omvang, zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht. Voor de berekening van de omvang van de schadevergoeding is van belang dat er een causaal verband bestaat tussen de verstrekking van de gegevens en de huurverhoging. Zonder de verstrekking van de inkomensgegevens had de verhuurder niet tot de opgelegde huurverhoging kunnen overgaan. Eiser is door toedoen van verweerders onrechtmatige verstrekking geconfronteerd met hogere huurkosten, die daardoor als schade kunnen worden aangemerkt en op grond daarvan voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. De rechtbank begroot de schade als gevolg van de verstrekte inkomensgegevens op 2,5 % huurverhoging per 1 juli:

2013: 2,5 % van de huurverhoging per 1 juli 2013 =15,42 x 6 = € 92,52

2014: 2,5 % van de huurverhoging tot 1 juli 2014 = 15,42 x 6 = € 92,52

2,5 % van de huurverhoging per 1 juli 2014 = 17,21 x 6 = € 103,26

2015: 2,5 % van de huurverhoging tot 1 juli 2015 = 17,21 x 6 = € 103,26

2,5 % van de huurverhoging per 1 juli 2015 = 18,06 x 6 = € 108,36

2016: 2,5 % van de huurverhoging tot 1 april 2016= 18,06 x 3 = € 54,18 +

———

Totaal: € 554,10

Verweerder dient eiser een bedrag van € 554,10 aan schade te vergoeden. Anders dan door eiser verzocht betreft het de schade van de huurverhoging tot 1 april 2016. Zoals uit het voorgaande blijkt is de rechtbank immers van oordeel dat de gegevensverstrekking in de periode na de wetswijziging tot de verhuizing op 27 maart 2017 rechtmatig is geweest. De schadevergoeding strekt zich dan ook niet uit over die periode. De rechtbank wijst de schadevergoeding die ziet op de verhuiskosten eveneens af. Een causaal verband tussen de huurverhoging en de verhuizing is de rechtbank niet gebleken, nu niet afdoende is onderbouwd dat de verhuizing uitsluitend is ingegeven door de opgelegde huurverhogingen.