In de samenleving en in televisieprogramma’s zoals Radar en Opgelicht!? wordt geregeld gesproken over ‘oplichting’. Ook wanneer men iets heeft besteld op internet maar vervolgens niks heeft ontvangen, roept men al snel dat men is opgelicht.

Of er in juridische zin sprake is van oplichting, ligt echter iets gecompliceerder. Oplichting staat in artikel 326, lid 1 Wetboek van Strafrecht:

Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen,

hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid,
hetzij door listige kunstgrepen,
hetzij door een samenweefsel van verdichtsels,

iemand beweegt

tot de afgifte van enig goed,
tot het verlenen van een dienst,
tot het ter beschikking stellen van gegevens,
tot het aangaan van een schuld of
tot het teniet doen van een inschuld,

wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Nu is het zo dat iemand die geld accepteert maar vervolgens opzettelijk niets levert, zich volgens vaste rechtspraak nog niet schuldig maakt aan oplichting. Iets dergelijks levert enkel ‘moedwillige wanprestatie’ op (hetgeen valt onder het civielrecht, en niet het strafrecht).

Niet elke vorm van bewust oneerlijk zakendoen levert het in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde misdrijf ‘oplichting’ op. Dat geldt eveneens wanneer kan worden bewezen dat men is benadeeld door een persoon die niet van plan of in staat was zijn verplichting na te komen en die zich in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als een bonafide (ver)koper. Die enkele omstandigheid is volgens vaste rechtspraak onvoldoende om ‘het aannemen van een valse hoedanigheid van bonafide (ver)koper’ op te leveren (zie o.m. HR 15 december 1998, LJN: ZD1177 en HR 13 november 2001, LJN: AD4320).

M.i. overheerst in de samenleving de opvatting dat opzettelijk niet leveren wel degelijk thuishoort in het strafrecht.