28-3-2018
Rechtbank Noord-Holland – locatie Haarlem – uitspraak

Eisers hebben als uitzendkracht recht op een gelijk loon als vergelijkbare vaste medewerkers. Het maakt daarbij niet uit dat sommige eisers via verschillende ondernemingen zijn doorgeleend. Doorlening kan niet afdoen aan het recht op een gelijk loon.

Eisers in deze zaak zijn zestien uitzendkrachten, die in de periode van 2011 tot september 2015 als vrachthalmedewerker hebben gewerkt in de vrachthal van DHL en MWC op Schiphol. Zij hebben gewerkt in dienst van uitzendbureau Flexcargo en DMW.

Eisers vorderen in deze zaak betaling van loon. Flexcargo en DMW hebben het minimum-loon betaald. Eisers stellen dat zij over de hiervoor genoemde periode recht hebben op een gelijk loon als de vrachthalmedewerkers die rechtstreeks in dienst zijn van DHL en MWC. Dat gelijke loon is volgens eisers het loon van de DHL CAO en de MWC CAO. Dat CAO-loon is hoger dan het minimumloon. De vordering van eisers komt erop neer dat zij het verschil tussen dat hogere CAO-loon en het minimumloon betaald willen krijgen.

De kantonrechter geeft eisers gelijk. Uitzendkrachten hebben recht op een beloning gelijk aan het loon en vergoedingen die worden toegekend aan werknemers werkzaam in gelijkwaardige functies in dienst van de inlener. Dat staat in artikel 22 lid 1 van de toepasselijke NBBU CAO en artikel 8 lid 1 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Volgens de kantonrechter zijn in dit geval DHL en MWC de inlener, en er zijn bij DHL en MWC ook gelijkwaardige functies. Dat betekent dat eisers recht hebben op het loon volgens de DHL CAO en de MWC CAO.

Sommige eisers zijn door Flexcargo direct ter beschikking gesteld aan DHL, andere eisers zijn eerst aan een andere onderneming uitgeleend en pas daarna doorgeleend aan DHL. De kantonrechter oordeelt dat het voor het recht op een gelijk loon, en de toepassing van 22 lid 1 NBBU CAO en artikel 8 lid 1 Waadi, niet uitmaakt dat de uitzendkrachten zijn doorgeleend. Voor het recht op een gelijk loon moet volgens de kantonrechter worden gekeken naar de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt, los van de doorlening. Dat is de onderneming waar de uitzendkrachten feitelijk hebben gewerkt. In dit geval zijn dat DHL en MWC