Ten aanzien van het afstemmen van een gewenste vakantie is er artikel 7:638 lid 2 BW:

Voorzover in de vaststelling van de vakantie niet is voorzien bij schriftelijke overeenkomst dan wel bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan of de wet, stelt de werkgever de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vast overeenkomstig de wensen van de werknemer tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. Indien de werkgever niet binnen twee weken nadat de werknemer zijn wensen schriftelijk heeft kenbaar gemaakt, schriftelijk aan de werknemer gewichtige redenen heeft aangevoerd, is de vakantie vastgesteld overeenkomstig de wensen van de werknemer.

Grof gezegd, wordt de vakantie dus overeenkomstig de wensen van de werknemer vastgesteld, tenzij de werkgever binnen 2 weken gewichtige redenen aanvoert

Van deze regel kan echter bij overeenkomst, cao, of ‘regeling van een bevoegd bestuursorgaan’ worden afgeweken waarin de vakantieperiode wordt bepaald. Zie voor dit laatste hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde 12-9-2017 (cursivering Hof):

5.5 [verzoeker] heeft terecht betoogd dat de afwijkingsmogelijkheid van artikel 7:638 lid 2 BW niet ziet op de wijze waarop in de vaststelling van vakantie wordt voorzien, maar alleen op de vaststelling van de dagen/periode waarop/waarin vakantie dient te worden opgenomen.

De (kantonrechter van) rechtbank Noord-Nederland zat dus fout toen hij 18-1-2017 oordeelde:

De kantonrechter neemt in de eerste plaats in aanmerking dat onweersproken is gebleven dat in de onderneming van Veka een cao van toepassing is, met daarin de regeling dat vakantie ‘in overleg’ moet worden vastgesteld, zonder dat daarbij een termijn (van twee weken) is gesteld. De wettelijke regeling met betrekking tot de vaststelling van verlof wordt hierdoor opzij gezet.


Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde 31-3-2016: