21-12-2015
Afdelings Bestuursrechtspraak Raad van State – uitspraak

Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is het gemeentebestuur bevoegd het vuurwerkverbod in te stellen. In het kader van deze spoedprocedure wegen de belangen van het gemeentebestuur om gevaar, schade en overlast te voorkomen in het aangewezen deel van het centrum zwaarder dan het relatief geringe financiële belang van de vuurwerkhandelaren, aldus de voorzieningenrechter. Daarom heeft de voorzieningenrechter hun schorsingsverzoek afgewezen.

Het vuurwerkverbod geldt voor het uitgaansgebied in het centrum van Hilversum en voor een deel van het Langgewenst. In de periode van 31 december 18.00 uur tot 1 januari 2.00 uur mag geen consumentenvuurwerk worden afgestoken in dit aangewezen gebied.


19-11-2015
Rechtbank Midden-Nederland (Utrecht) – uitspraak

Het college van B&W in Hilversum is bevoegd om het winkel- en uitgaanscentrum van Hilversum aan te wijzen als gebied waar het met de jaarwisseling verboden is vuurwerk af te steken.

  1. Het college van burgemeester en wethouders is op grond van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet bevoegd het dagelijks bestuur van de gemeente te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet de raad of de burgemeester hiermee is belast. De burgemeester is op grond van artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet belast met de handhaving van de openbare orde. De vraag is of hiermee een zodanige waterscheiding is gegeven, dat het slechts de burgemeester is die bij de onderhavige openbare orde-kwestie (het aanwijzen van een plaats waar het verboden is vuurwerk te bezigen) bevoegd is besluiten te nemen.
  2. Niet kan worden gezegd dat het college van burgemeester en wethouders bij het voeren van het dagelijks bestuur van de gemeente, zoals bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet, geen enkele bestuurstaak is toebedeeld inzake de handhaving van de openbare orde. De wetgever heeft immers in de Memorie van Toelichting bij deze wetsbepaling (Kamerstukken II 1985/86, 19 403, nr. 3, p. 141) benadrukt dat deze bepaling moet worden opgevat “als een plicht van het college om te zorgen dat adequaat wordt gereageerd op alle aangelegenheden die typisch tot de dagelijkse bestuurs- en beheerstaak behoren”, zodat het daarom “van belang [is] dat het college daarbij niet gebonden is aan een limitatieve opsomming van deze taken”. De wetgever stelt hierbij nadrukkelijk dat “wat tot de dagelijkse bestuurstaak behoort enigszins afhankelijk [zal] zijn van de plaatselijke situatie”.
  3. De bevoegdheid van de burgemeester op grond van artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet is daarentegen specifieker van aard. Blijkens de Memorie van Toelichting bij deze wetsbepaling (Kamerstukken II 1985/86, 19 403, nr. 3, p. 49 en p. 147) wordt met handhaving in dit artikel gedoeld op “de zorg voor het feitelijk bewaren en herstellen van de openbare orde”. Het betreft hierbij niet alleen een bevoegdheid, maar ook een verplichting om de openbare orde te handhaven, nu hij, zoals in eerder genoemde Memorie van Toelichting staat vermeld, “als eenhoofdig orgaan tot de op dit gebied vereiste snelle en doeltreffende besluitvorming in staat is”. De rechtbank leest hierin dat de burgemeester exclusief bevoegdheid is indien feitelijke en concrete ordeverstoringen zich voordoen, waartegen onmiddellijk en daadkrachtig moet worden opgetreden.
  4. Met verweerder ziet de rechtbank in de onderhavige bevoegdheid om een plaats aan te wijzen waar het verboden is vuurwerk te bezigen, gelet op de relevante feiten en omstandigheden, een bevoegdheid die past binnen de sfeer van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet. Het gaat in dit geval om een op de openbare orde gerichte bestuurs- en beheerstaak, nu hiermee, zoals door verweerder ter zitting is toegelicht, beoogd wordt met de toekomstige jaarwisselingen telkens de mogelijke algemene gevaren en overlast van vuurwerk in een bepaald gebied van de gemeente tegen te gaan. Blijkens het advies van de commissie bezwaarschriften van 15 december 2014 is het Aanwijzingsbesluit onderdeel van een sinds twee jaar gevoerd beleid van verweerder voor de viering van de jaarwisseling, waarbij is ingezet op een cultuurverandering en uitgangspunt is dat de jaarwisseling weer een feest moet worden voor elke Hilversummer en schade en overlast waar mogelijk moet worden voorkomen. Niet aan de orde is daarom dat zich een feitelijke, concrete en acute ordeverstoring voordoet waartegen onmiddellijk en daadkrachtig moet worden opgetreden, zoals bedoeld in artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet.
    Voor zover eisers voor hun betoog hebben verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2005, is de rechtbank van oordeel dat deze verwijzing niet slaagt, omdat het in die zaak – anders dan in het onderhavige geval – ging om een verblijfsontzegging aan een bepaalde persoon. Bovendien ging het in die zaak om de feitelijke handhaving van de openbare orde, hetgeen in de onderhavige zaak niet aan de orde is. De rechtbank is aldus – en anders dan de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 19 december 2014 – van oordeel dat het college van burgemeester en wethouders wel bevoegd is de in artikel 2.7.3, eerste lid, van de Apv genoemde plaats aan te wijzen. Verweerder was dus bevoegd het Aanwijzingsbesluit te nemen.