20-9-2017
Rechtbank Midden-Nederland (kort geding) – uitspraak

4.8. De e-mail van 23 april 2017 die aan [gedaagde] is gestuurd, voldoet aan de eisen van artikel 7:271 BW. Dat deze is gezonden vanaf het e-mailadres van de zoon van [eiser] doet er naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter niet toe, nu deze is gezonden uit naam van [eiser] , zodat voor [gedaagde] duidelijk moest zijn dat de huurovereenkomst zou eindigen per 31 mei 2017. [gedaagde] heeft echter de ontvangst van deze e-mail betwist. Zij heeft aangevoerd dat deze wellicht in de map ongewenste e-mail terecht is gekomen, die automatisch wordt geleegd, zodat zij geen kennis heeft genomen van dit bericht. Om zijn werking te kunnen hebben dient de e-mail [gedaagde] daadwerkelijk te hebben bereikt (artikel 3:37 lid 3 BW). Dat heeft [gedaagde] betwist en [eiser] heeft geen feiten en omstandigheden aangedragen die de conclusie kunnen dragen dat [gedaagde] de e-mail wel heeft ontvangen en de inhoud daarvan kende. Mogelijk is hiervoor nadere bewijslevering nodig, maar daarvoor is in dit kort geding geen ruimte. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] tijdig is geïnformeerd over het eindigen van de huurovereenkomst, zodat ontruiming op grond van het eindigen van de huurovereenkomst voorshands niet mogelijk is.