26-10-2012
A-G bij Hoge Raad

2.1 Het geschil tussen partijen gaat om de vraag hoe de schade van Althon met betrekking tot de aangereden Mazda te begroten, meer in het bijzonder voor zover die schade bestaat uit de kosten van de aan het herstel bestede tijd. Deze schade vormt vermogensschade.

Het bepalen van de te vergoeden vermogensschade geschiedt binnen het kader van een vergelijking van de situatie vóór het schadevoorval met de situatie daarna op de voet van hoe deze laatste situatie zou zijn geweest zonder het schadevoorval. Het bepalen of begroten van de te vergoeden schade voert de rechter krachtens artikel 6:97 BW uit op de wijze die het meest met de aard ervan overeenstemt. Het uitgangspunt is om op basis van genoemde vergelijking tot een zo volledig mogelijke vergoeding van de werkelijk geleden schade te komen. Dit uitgangspunt brengt mee dat in vergaande mate rekening wordt gehouden met de omstandigheden van het individuele geval. Dit kan de schadeafwikkeling niet alleen onwenselijk lang en kostbaar en daarmee ondoelmatig maken, maar ook tot niet redelijke resultaten leiden. Dit maakt het wenselijk of noodzakelijk om bij de vaststelling van schade objectiever of met een in meerdere of mindere mate van abstraheren van aan de persoon van de gelaedeerde verbonden omstandigheden te doen plaatsvinden. De ruimte voor een meer abstracte schadevaststelling kan blijken uit de wet. Verder is het ingevolge het hiervoor al genoemde artikel 6:97 BW aan de rechter om aan de abstracte schadevaststelling toepassing te geven en ter zake beleid te ontwikkelen.((7)) Daarbij dient hij de aard van de schade in aanmerking te nemen, maar verder ook de doelmatigheid van de schade-afwikkeling (het vermijden van tijdverlies en kosten door het hanteren van een eenvoudige maatstaf) en de redelijkheid.((8))

2.2 Met name bij zaaksbeschadiging wordt ruimte voor abstracte schadevaststelling aangenomen.((9)) Daarbij vormt voor de bepaling van de te vergoeden schade het uitgangspunt: “de eigenaar van een zaak die wordt beschadigd, (lijdt) door die beschadiging reeds voor en onafhankelijk van herstel daarvan in zijn vermogen een nadeel gelijk aan de waardevermindering welke het desbetreffende vermogensbestanddeel heeft ondergaan, en dat, indien het een zaak betreft waarvan herstel mogelijk en verantwoord is, het geldsbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt, in het algemeen gelijk zal zijn aan de – naar objectieve maatstaven berekende – kosten, welke met het herstel zullen zijn gemoeid.” Aldus de Hoge Raad in rov. 3.6 van HR 7 mei 2004((10)) conform eerdere uitspraken.((11)) Bij de naar objectieve maatstaven berekende kosten moet worden gedacht aan kosten die voor de betreffende reparatie door een bekwame reparateur gewoonlijk in rekening worden gebracht.((12)) De abstractie bij zaaksbeschadiging is hierin gelegen dat recht op vergoeding bestaat ook in het geval er niet of niet ten volle wordt gerepareerd en dat, mede in verband met de eerste abstractie, voor de vergoeding aan te houden kosten niet de daadwerkelijk gemaakte kosten zonder meer beslissend zijn maar de kosten die een bekwame reparateur in rekening zou brengen. Overigens zullen dat vaak toch de kosten zijn die een derde in rekening heeft gebracht. Achter deze abstractie steken in niet onbelangrijke mate overwegingen van doelmatigheid. Dit geldt in het bijzonder voor de afwikkeling van autoschade, welk type schade veelvuldig voorkomt. Men vermijdt er moeizame discussies mee over bijvoorbeeld welk gewicht aan het inzetten van aangehouden reservemateriaal/ materieel en/of eigen personeel moet worden toegekend. Maar ook de redelijkheid kan aanleiding geven om aan de zijde van de benadeelde gelegen omstandigheden buiten aanmerking te laten.

Soms is abstracte schadevaststelling expliciet in de wet geregeld (6:104 en 6:119).

6:97 BW biedt de rechter vrijheid voor meer abstracte schadevaststelling (PG boek 6, p. 339).