Gerechtshof Den Haag 29 maart 2006 (KOZ/Adinco) – uitspraak

Nadat het hof de modelrechtelijke vordering had afgewezen, oordeelde hij ten aanzien van de slaafse nabootsingsvordering als volgt:

In aanmerking nemende dat van de “nabootser” niet verlangd wordt dat hij aan de deugdelijkheid en de bruikbaarheid afbreuk doet teneinde verwarring te voorkomen, staat het hem naar het oordeel van het hof vrij een in het nagebootste product gekozen technische oplossing toe te passen, ook al zou(den) er (een) alternatieve technische oplossing(en) zijn om hetzelfde technisch effect te bereiken (vergelijk rechtsoverweging 12, onder I). Een verdergaande bescherming tegen nabootsing zou er immers toe kunnen leiden dat er de facto sprake zou zijn van bescherming van een uitvinding, ook wanneer die uitvinding niet (meer) beschermd is door een octrooi of dat de bescherming op grond van slaafse nabootsing door een beperktere uitleg van de “techniekrestrictie”, verder zou gaan dan modelbescherming, hetgeen onwenselijk zou zijn en niet de bedoeling kan zijn (vergelijk ook HR 31 mei 1991, ECLI:NL:HR; ZC0259 “raamuitzetter”, rechtsoverwegingen 3.7 en 3.8). Het bovenstaande doet er niet aan af dat van de nabootser wel geëist mag worden dat hij voor een andere vormgeving van het element waarin de technische oplossing is belichaamd en/of van andere elementen van het product kiest om verwarring te voorkomen indien en voor zover dat mogelijk is zonder aan de deugdelijkheid en de bruikbaarheid afbreuk te doen. Deze verplichting gaat echter in beginsel niet zover dat hij gehouden is een, extra kosten meebrengend, zinloos element toe te voegen, of een afwijking aan te brengen die te futiel is om verwarring te voorkomen (vergelijk rechtsoverweging 12, onder II); dan zou er immers geen sprake zijn van een andere weg die hij “even goed” had kunnen inslaan teneinde verwarring te voorkomen.